Twee straatarme jongens in Brazilië worden gevolgd: Cocada, 13, die na de moord op zijn vader in een oude vrachtwagen slaapt, en de 14-jarige Nego, die met zijn (half)broers en -zussen in een sloppenwijk woont. Ze hangen rond op een groot tankstation aan een doorgaande weg en verdienen wat bij met klusjes. Ze ritselen en profiteren van de goedheid of onachtzaamheid van de passanten. Beiden hebben dromen over een wereld elders, die dankzij een goedhartige vrachtwagenchauffeur en een godsdienstfanaat misschien wel eens zouden kunnen uitkomen. De twee jongens filosoferen over hun toekomst op het tankstation, dat voor hen beiden het symbool voor 'elders' is.